De blauwvleugeltaling leeft in centraal Noord-Amerika in voedselrijke ondiepe meren, plassen met verlandingszones en moerassen. De winter wordt doorgebracht in Midden-Amerika.
De woerd heeft een zwarte kruin op het voorhoofd en de kin. Een opvallende, halvemaanvormige, witte vlek tussen oog en snavel. De rest van de kop is blauwgrijs. De voorvleugel is hemelsblauw tot spiegelgroen. De onderkant is okergeel met dicht op elkaar staande ronde zwarte vlekjes. De staartdekveren aan weerskanten zijn beschilderd met een witte vlek. De snavel is zwart en de poten zijn geel. Het vrouwtje heeft een lichtblauwe voorvleugel en een witte buik. De lichaamslengte bedraagt ongeveer 40 cm.
Deze Noord-Amerikaanse taling is de tegenhanger van de zomertaling uit Europa en Azië. De blauwvleugeltaling is gemakkelijk te houden en te kweken, de soort is verdraagzaam en winterhard. De blauwvleugeltaling gaat gemakkelijk tot voortplanting over en hun nest bouwen ze dicht bij het water tussen de vegetatie of in een nestkast. In het voorjaar worden 10 tot 12 cremekleurige eieren afgezet, die in ongeveer 23 dagen worden uitgebroed. De kuikens zijn lichtbruin met gele vlekken. Ze hebben een lichtere onderzijde.
Blauwvleugeltalingen kan men beter niet samen houden met zomertalingen en kaneeltalingen. Vanwege hun nauwe verwantschap is de kans op kruisingen erg groot.
Meer informatie (engelstalig) vindt u hier.
Boven: een groepje blauwvleugeltalingen (woerd in het midden).
Boven: vrouwelijke blauwvleugeltaling
Boven: blauwvleugeltaling woerd
Boven: paartje blauwvleugeltaling, vrouw vooraan
Boven: paartje blauwvleugeltalingen, vrouw vooraan
Boven: volwassen mannelijke blauwvleugeltalingen