Er zijn 3 soorten Hoenderkoeten; te weten, de hoornhoenderkoet (Anhima cornuta), de witwanghoenderkoet (Chauna chavaria) en de kuifhoenderkoet (Chauna torquata).
Hoenderkoeten vallen onder de watervogels hoewel ze zich alleen bij erg warm weer zwemmend of wassend in het water begeven. Ze komen van nature voor in Zuid-Amerika en zijn het nauwst verwant aan de Ekstergans.
Opmerkelijk daarbij is dat hoewel hun voedsel uit granen, gras en groenvoer bestaat, hun snavel dit niet doet vermoeden en meer weg heeft van die van een roofvogel dan van een gans.
In verhouding tot hun omvang zijn de hoenderkoeten erg licht vanwege de holle beenderstructuur, die veel groter is dan van de meeste andere vogels. Zelfs de beenderen in de tenen zijn hol. Een ingewikkeld systeem van luchtzakken onder de huid draagt hier tevens toe bij. Ondanks hun grote omvang, waardoor zij moeilijk op kunnen vliegen, zijn hoenderkoeten werkelijk meesters in de lucht, die op grote hoogte rondzweven en vaak uren achtereen op de vleugels blijven. Een ongewoon kenmerk vormen de veren, die namelijk niet in bepaalde velden groeien, maar over het gehele lichaam verspreid staan. Dit komt alleen maar voor bij struisvogels, pinguïns en muisvogels (Soothill-Whitehead).
Een ander zeer bijzonder kenmerk aan de hoenderkoeten zijn de 2 sporen van circa 5 cm die op beide vleugels zitten. Deze sporen worden als wapens gebruikt tegen indringers vooral tijdens het broedseizoen.
De kuifhoenderkoeten worden ook wel schreeuwvogels genoemd, dit vanwege hun luide gekrijs dat vooral tijdens het broedseizoen en vooral ’s morgens vroeg tot ver in de omtrek te horen is. Zo gauw één van de twee het gekrijs begint, volgt de ander meestal direct.
Meer informatie (engelstalig) vindt u hier.
Boven: schreeuwende kuifhoenderkoeten
Boven: Een paartje met drie kuikens. Foto door Hennie Grolleman
Boven: kuiken van enkele weken oud.