De roodbekfluiteend, ook wel bekend als zwartbuikfluiteend of roodbekboomeend, is een algemeen gehouden eendensoort in Noord-Amerika. In Europese collecties is de soort iets minder algemeen dan de witwangfluiteend en gele fluiteend. Het is een van de acht soorten fluiteenden (geslacht Dendrocygna), welke ook wel bekend zijn onder de naam boomeenden. Beide namen vertellen veel over hun kenmerken, want naast dat de eenden fluitend van zich laten horen, slapen ze ook graag in bomen - hoewel de ene soort dit wat meer doet dan de andere.
Roodbekfluiteenden leven van oorsprong in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika. Er worden twee ondersoorten erkend, maar de herkomst van de type-exemplaren in musea is onduidelijk, wat heeft geleid tot verwarring over de toewijzing van de nominaatvorm autumnalis. De zuidelijke ondersoort was voorheen gelabeld als Dendrocygna autumnalis discolor, met de noordelijke ondersoort gelabeld als nominaatvorm Dendrocygna autumnalis autumnalis. Heronderzoek van oude museumexamplaren en literatuur heeft ertoe geleid dat de naam autumnalis toegepast zou moeten worden voor de zuidelijke populatie, waarna de noordelijk ondersoort fulgens is genoemd, wat zoveel betekent als helder of fel-gekleurd (Del Hoyo et al, HBW, 2014). De noordelijke roodbekfluiteend onderscheidt zich van de zuidelijke variant in kleur. De zuidelijke ondersoort heeft een grijze borst en hals, terwijl de noordelijke ondersoort een roodbruine borst en hals heeft. In het midden van beide populaties, ter hoogte van Panama, vindt een overlap plaats waardoor de varianten vermengen.
De geslachten zijn gelijk aan elkaar, net als bij alle andere fluiteenden of boomeenden het geval is. De vrouwtjes zijn soms iets lichter van kleur, maar dit is meestal te verwaarlozen. De opvallendste kenmerken van deze soort zijn de roze-rode snavel en de grote roze poten en zwemvliezen. Een ander opvallend kenmerk is de zwarte buikkleur van de vogels, waaraan de vogel zijn tweede naam dankt.
Bij de noordelijke ondersoort begint het broedseizoen in de warmere streken in april en gaat het door tot in oktober. In de noordelijkste verspreidingsgebieden is het broedseizoen veel korter, meestal van mei tot juli. De vrouwtjes leggen hun eieren op goed beschutte plaatsen, soms op de grond tussen dichtbegroeide struiken, maar meestal in boomholtes of speciaal gemonteerde nestkasten. De legsels zijn groot met zo'n 11 tot 15 eieren. Opvallend bij deze eenden is dat zowel de vrouw als man broeden, tot na zo'n 30 dagen de eieren uitkomen. Beide ouders stimuleren de kuikens om het nest te verlaten, waarna ze samen de jongen grootbrengen. Na zo'n zes weken kunnen de jongen vliegen.
Meer informatie (Engelstalig) kunt u hier vinden.
Boven: de zuidelijke ondersoort, Dendrocygna autumnalis autumnalis, volgens Del Hoyo et al, HBW 2014
(voorheen bekend als Dendrocygna a. discolor)
Foto gemaakt in Poços de Caldas, Minas Gerais, Brazilië.
Boven: noordelijke ondersoort, Dendrocygna autumnalis fulgens, volgens Del Hoyo et al, HBW 2014
Foto gemaakt in Scotland Neck, North Carolina, USA
Boven: close-up van een volwassen vogel
Boven: jonge vogels
Boven: kuikens van enkele weken oud
Boven: noordelijke roodbekfluiteenden in vlucht (North Carolina, USA)
Boven: de eieren van roodbekfluiteenden
Boven: een kuiken van de roodbekfluiteend